De impact van klimaatverandering op orang-oetans

Hugonieuws

Dit artikel is geschreven in samenwerking met dr. Willie Smits

Het tropisch regenwoud van Borneo kent niet zulke grote seizoensverschillen als hier in Nederland. Hoewel er perioden zijn met meer en minder neerslag, is in het regenwoud het hele jaar door vochtig en warm. Dankzij deze stabiele omstandigheden is het regenwoud in staat om zo’n enorme diversiteit aan leven voort te brengen. Desondanks bestaat er een terugkerend natuurlijk fenomeen dat met een traag ritme van grofweg vijf jaar een grote rol speelt in de ecologie van het regenwoud: El Nino.

Mastbloei

El Nino verwijst naar periodieke veranderingen in het weer die het gevolg zijn van temperatuursveranderingen in bepaalde zeestromen. Op Borneo leidt dat in bepaalde jaren tot bovengemiddelde temperaturen en vaak maanden zonder een druppel regen. Men gaat ervan uit dat El Nino al duizenden jaren bestaat en het regenwoud lijkt zich op die cyclus te hebben afgestemd. In een El Nino-jaar komen namelijk veel boomsoorten gelijktijdig in bloei. Dankzij deze zogenoemde mastbloei is er dat jaar een overdaad aan vruchten in het regenwoud; vruchten die voedsel zijn voor talloze dieren, waaronder de orang-oetan. Er worden na de mastbloei zelfs meer vruchten geproduceerd dan de dieren in het regenwoud kunnen opeten. Het gevolg is dat veel zaden de kans krijgen om te ontkiemen. De mastbloei stelt het bos in staat zichzelf te verjongen.

Een Borneose orang-oetan met een vijg | Foto: Hugo Wortel

Een Borneose orang-oetan met een vijg | Foto: Hugo Wortel

Hoewel het tropisch regenwoud een plek van overvloed lijkt, is hoogwaardig voedsel er doorgaans schaars. In de periode tussen zulke mastjaren zijn orang-oetans aangewezen op vijgen (een van de weinige vruchten die ook buiten een mastjaar aanwezig zijn), jonge bladeren, termieten, boombast, honing en heel soms een ei of vogeltje. Het kost een orang-oetan betrekkelijk veel moeite om hiervan voldoende binnen te krijgen en ze leven dan vaak noodgedwongen solitair omdat er voor een groep simpelweg te weinig voedsel voor handen is. In Sumatra vindt men veel meer vruchtbomen in het bos en daar zien we dan ook dat de orangutans daar talrijker zijn en veel vaker contact hebben. Vooral in Borneo is dan ook weinig gelegenheid tot paren, maar een zwangerschap volbrengen en vervolgens een jong in leven houden is onder die omstandigheden toch al een riskante onderneming. In de periode tussen mastjaren in worden er dan ook minder orang-oetans geboren.

In een mastjaar daarentegen is de situatie heel anders. De noodzaak om alleen door het bos te zwerven is er niet meer en orang-oetans vinden elkaar in vruchtdragende bomen. Het een leidt tot het ander en veel vrouwtjes raken zwanger. Omdat er volop voedsel is, zijn de vrouwtjes echter sterk genoeg om een gezond jong ter wereld te brengen en het in de eerste kritieke maanden goed te voeden.

El Nino – dat “het kerstkind” betekent – veroorzaakt dus om de zoveel jaar een soort geboortegolf in het regenwoud.

Klimaatverandering

Klimaatverandering verstoort deze cyclus. Het ritme van El Nino wordt doorbroken door de mondiale temperatuurstijging en extremer weer. De massale bloei tijdens een mastjaar wordt steeds minder massaal, omdat bomen niet langer alleen door die ene periodieke temperatuurstijging worden getriggerd, maar steeds vaker worden blootgesteld aan de mastbloei stimulerende drogere periodes. De bloei en de vruchtzetting van veel soorten bomen is nu veel meer verspreid door de tijd. Dat lijkt goed nieuws voor een ecosysteem waar voedsel schaars is, maar dat is het niet. Nu de overdaad na een mastbloei uitblijft, worden in de tussenliggende jaren de meeste zaden opgegeten, waardoor er minder aanwas is van jonge bomen.

Het uitblijven van de mastbloei heeft ook gevolgen voor de orang-oetan. Zonder mastbloei zijn er namelijk geen “vette jaren” meer. Er worden wel jongen geboren, maar het kost de moeder meer moeite om voldoende voedsel te vinden. De schaarste wordt groter.

Het gebrek aan voedsel dwingt orang-oetans om steeds verder weg naar eten te zoeken. Het is onvermijdelijk dat veel orang-oetans uiteindelijk voedsel vinden in de vruchtbomen en tuinen van mensen en daar vervolgens worden doodgeschoten of – als het jonge dieren zijn – worden meegenomen om als huisdier verkocht te worden. In het verleden gaven sommige oliepalmplantages de jagers zelfs beloningen voor iedere rechterhand van een gedode orangutan die ze als een pest beschouwen omdat die bij gebrek aan natuurlijk voedsel de jonge bladeren van oliepalmen uittrokken en zo veel palmen doodden.

Orang-oetan Cemong voordat zij door het SOC werd gered | © Raymond Hartman

Orang-oetan Cemong voordat zij door het SOC werd gered | © Raymond Hartman

Ontbossing

De impact van klimaatverandering op het tropisch regenwoud op Borneo wordt verergerd door ontbossing en landbouwactiviteiten. De vochtige omstandigheden in het tropisch regenwoud, worden voor een groot deel in stand gehouden door het bos zelf. De bomen en andere planten en de dunne humuslaag op de bosvloer werken als een spons die de neerslag vasthoudt en ervoor zorgt dat het bos niet uitdroogt. Wanneer ergens het bos wordt gekapt, dan leidt dat tot verdroging en frequentere branden. Omdat de humuslaag niet meer door het bladerdak tegen de zware regens en de brandende zon wordt beschermd, zal bovendien deze voedselrijke toplaag wegspoelen, waardoor er weinig meer kan groeien.

De ontbossing van het tropisch regenwoud op Borneo wordt vaak toegeschreven aan palmoliebedrijven die grote stukken bos kappen voor de aanleg van palmolieplantages. Veel bos verdwijnt echter ook door traditionele landbouwactiviteiten die binnen de huidige politieke en demografische werkelijkheid niet meer duurzaam zijn.

Van oudsher bedreven de Dayaks – de oorspronkelijke menselijke bewoners van het regenwoud op Borneo – een vorm van landbouw die zwerflandbouw wordt genoemd. Hierbij wordt door een gemeenschap een stuk bos gekapt en verbrand om er tuinen aan te leggen. De mineralenrijke as werkt als een kortstondige bemesting. Na circa 2 jaar, wanneer de spruitende onkruidboomsoorten het landgebruik te moeilijk maken, wordt deze plek verlaten en een nieuw stuk bos ontgonnen. Pas na 15 jaar komt men terug om het nieuwe jonge bos opnieuw te kappen en te branden om de cyclus te herhalen. Maar na veel van deze cycli is de hergroei steeds minder en brengt het land steeds minder op. Dan begint na 80-100 jaar de gemeenschap elders in een compleet nieuw bosgebied weer opnieuw waarna het bos eeuwenlang de kans krijgt zich weer te herstellen.

Deze manier van zwerflandbouw is nu niet meer mogelijk. Het regenwoud is namelijk sinds 1969 met een wet die de domeinverklaring heet, verklaard als eigendom van de staat en opgedeeld in houtkap- of landbouwconcessies voor grote bedrijven. De lokale gemeenschappen kunnen nu niet langer zomaar verhuizen naar andere bosgebieden wanneer de bodem rondom hun dorp uitgeput raakt. Ze zijn nu verplicht te blijven waar ze waren sinds 1969 en dit leidt tot een steeds snellere verarming van hun gronden. Ook door de groeiende gemeenschappen zijn de mensen verplicht om steeds sneller terug te komen op het stuk grond waar ze oorspronkelijk begonnen, zonder dat het bos zich op deze plek voldoende heeft kunnen herstellen. Deze cycli worden steeds korter. Waar een gemeenschap vroeger pas na vijftien jaar terug kwam is dat nu al vaak minder dan drie jaar. Uiteindelijk groeit er alleen nog een waardeloos gras op het land en het land is verloren. Het enige wat men dan nog kan doen, is verderop alsnog (illegaal?) een stuk bos ontginnen. Ook gaan veel van de mensen gedwongen in beschermde gebieden hout stelen of goud mijnen. Al deze factoren samen leiden tot het instorten van de ecologische balans van het oerwoud.

Boslandbouw

We kunnen de impact van deze lokale landbouwmethoden echter verkleinen en daarmee de weerbaarheid van het regenwoud tegen klimaatverandering vergroten. Een belangrijke stap is om voedingsstoffen in de bodem te houden, zodat de grond langer bewerkt kan worden. Een manier om dat te doen, is door biochar aan de bodem toe te voegen. Biochar is soort van speciale houtskool gemaakt uit plantaardig materiaal wat door het speciale productieproces heel stabiel is geworden en vrijwel niet meer afbreekt. Door de poreuze structuur is het in staat om als een spons vocht vast te houden en mineralen aan zich te binden die planten nodig hebben om te groeien benevens een serie van andere positieve effecten op de plantengroei.

Een andere manier om het bos te behouden is door gewassen te cultiveren die al in het oerbos voorkomen. In de regenwouden van Borneo groeit van nature de suikerpalm op verstoorde gronden zoals landverschuivingen en rivieroevers. De suikerpalm gedijt in tegenstelling tot bijvoorbeeld de oliepalm niet in een open landschap, maar tussen bestaande vegetatie van het zich herstellende bossen. Het sap van de suikerpalm kan worden getapt. Dit sap kan niet alleen worden ingekookt tot suiker, maar kan ook worden omgezet in ethanol en andere energierijke biobrandstoffen en producten. Daar komt bij dat de suikerpalm 20 maal arbeidsintensiever is dan de oliepalm, en tegelijkertijd een driemaal hoger inkomen genereert dan een gemiddelde arbeider op een palmolieplantage verdient.

Het cultiveren van de suikerpalm is een vorm van boslandbouw die lokale gemeenschappen in staat stelt een inkomen te generen door het bos juist in stand te houden in plaats van te vernietigen. Het houdt het bos weerbaar tegen weersextremen door klimaatverandering, en zorgt ervoor dat het leefgebied van andere soorten in stand wordt gehouden. Dit zijn de oplossingen die Orangutan Rescue ondersteund naast de directe redding en rehabilitatie van orang-oetans.